Laboratorium

  • Om resistentie bij de maagdarmparasieten tegen de ontwormingsmiddelen te voorkomen hebben de systematische ontwormingsstrategieën plaats gemaakt voor een mestonderzoek gevolgd door een eventuele ontworming. Een mestonderzoek wordt uitgevoerd om de mate van besmetting met maagdarmparasieten (het aantal wormeieren per gram mest of EPG) te bepalen. 

    Bij een EPG < 200 is het paard een lage uitscheider, deze hoeveelheid is acceptabel voor paarden en is er geen behandeling nodig om een ernstige besmetting van de wei te voorkomen. Bij een EPG >200 is het paard een hoge uitscheider en gaan we behandelen. Behalve mestonderzoek is een goed weidemanagement en extra aandacht voor jonge paarden belangrijk tegen worminfecties en de nadelige gevolgen hiervan.

    Heel belangrijk: probeer met de stal een goed beleid te ontwikkelen met mestonderzoek, weidemanagement en ontwormingen. Wij kunnen u helpen hiervoor een goed plan op te stellen. Als praktijk erkennen wij het belang van het terugdringen van onnodig gebruik van ontwormingsmiddelen. Dit moet echter wel op een verstandige en verantwoorde manier gebeuren.

  • Serum Amyloid A is een acute fase eiwit. Dit ontstekingseiwit vertoont een zeer snelle stijging in het bloed als respons op een ontsteking en eveneens een snelle daling als respons op de behandeling.

    De hoge gevoeligheid van deze bloedtest op acute ontstekingen kan ons helpen om in een vroeg stadium van de ziekte, wanneer er nog weinig andere symptomen zijn, te herkennen dat een paard ziek is. Dit is van belang wanneer een paard onder narcose moet of een zware wedstrijd moet lopen.

    We kunnen de test herhalen om te beoordelen of verdere behandeling met antibiotica nodig is. Denk bijvoorbeeld aan een paard met een  gebroken been dat geopereerd is (met schroeven en een plaat) en in het gips staat. We kunnen niet gemakkelijk onder het gips kijken, de temperatuur is niet altijd bestrouwbaar voor het vaststellen van een wondinfectie, maar met SAA kunnen we vaststellen of er nog sprake is van een aanwezige ontstekingsreactie.

  • De samenstelling (het aantal en of het percentage) van de verschillende bloedcomponenten waaronder de rode bloedcellen, de hoeveelheid hemoglobine, het aantal bloedplaatjes en de verschillende witte bloedcellen zijn een parameter voor onder andere bloedarmoede, stollingsproblemen of de aanwezigheid van een infectie. Het hematologisch onderzoek vindt plaats op de praktijk. Dat is van belang voor ons onderzoek én de behandeling: zo weten we bijvoorbeeld of het nodig is om antibiotica toe te dienen of niet.

  • Een biochemisch bloedprofiel geeft de gehaltes van verschillende stoffen (zoals elektrolyten, eiwitten, en enzymen) in het bloed aan. Omdat deze stoffen verschillend verwerkt worden door de organen kunnen stijgingen of dalingen bepaalde aandoeningen aan het licht brengen. Een belangrijk deel van het biochemisch onderzoek vindt plaats op de praktijk en op deze uitslag kunt u wachten, specifieke testen worden opgestuurd.

  • De bloedsuikerspiegel en lactaatspiegel in het bloed geven informatie over de toestand van het metabolisme van een paard. In de sportpaardbegeleiding worden lactaatmetingen gebruikt om inzicht te krijgen in de spiercelstofwisseling. Om het uithoudingsvermogen van de paarden te verbeteren moet de trainingsintensiteit tegen de aerobe-anaerobe metabolisme drempel  plaatsvinden. In het aerobe metabolisme wordt de combinatie van zuurstof en glucose/vet gebruikt als energieleveranciers, maar tijdens de anaerobe stofwisseling wordt geen zuurstof verbruikt en wordt er beduidend meer lactaat gevormd. Indien de spieren te lang moeten werken op de anaerobe stofwisseling treedt er verzuring op.

    De lactaatspiegel in het bloed stijgt ook bij paarden die een verstoring van de weefseldoorbloeding hebben (bijvoorbeeld bij koliek of paarden die in shock verkeren). De bepaling van de hoeveelheid lactaat in het bloed of het buikvocht is een van de manieren om in te schatten of een chirurgische ingreep noodzakelijk is bij een paard met koliek.

    De glucosemetingen worden uitgevoerd in het kader van de insulineresistentie en glucose opnametesten. Ook voor zieke pasgeboren veulens is het belangrijk om de glucosespiegel in balans (niet te hoog én niet te laag) te houden.

  • Voor het immuunsysteem (de afweer tegen virussen, bacterien en parasieten) is het essentieel dat een veulen in de eerste uren na het veulenen voldoende en goede kwaliteit biest binnen krijgt. De hoeveelheid antistoffen (immunoglobuline G) kan vanaf 12-18 uur na het veulenen getest worden door middel van een IgG densimeter. Men streeft naar >800mg/dL IgG voor een gezond veulen, bij <400mg/dL IgG is het advies om het veulen preventief extra antistoffen toe te dienen. Zowel de bloedafname als het toedienen van de extra antistoffen via infuus kan in de stal thuis plaatsvinden.

    Een veulen krijgt geen afweerstoffen mee door de placenta. Aangezien het meerdere maanden duurt voordat het eigen afweersysteem goed ontwikkeld is, is het veulen tijdens de vroegste fase van zijn leven grotendeels afhankelijk van de afweerstoffen die hij binnenkrijgt via de biest. De darm van het veulen is gedurende de eerste 12-24 levensuren in staat om deze afweerstoffen op te nemen, waarna de darm zich "sluit".

    Heeft een veulen te weinig afweerstoffen gekregen dan is er sprake van "failure of passive transfer". Dit betekent dat het veulen tijdens de eerste maanden een verhoogd risico heeft of bloedvergiftiging, infecties in gewrichten, diarree en luchtweginfecties. Het is daarom belangrijk dat een veulen met een te laag gehalte aan afweerstoffen deze stoffen krijgt aangevuld door een infuus met hyperimmuunserum (plasma infuus met extra antilichamen). 

    Er zijn een aantal omstandigheden waaronder er een vergoot risico bestaat dat het veulen te weinig biest van goede kwaliteit binnenkrijgt. Hierbij kan de oorzaak liggen bij de merrie en bij het veulen. Je kunt dan denken aan:

    Factoren van de merrie:

    Onvoldoende melk / te vroege geboorte
    Biest verloren voor de bevalling
    Niet geënt
    Ziek
    Een eerste veulen
    Laat melk niet schieten / veulen niet toe

     

    Factoren van het veulen: 

    Slap, staat laat
    Standsafwijkingen
    Verminderde zuigreflex
    Uitgeput
    Ziek
  • De hoeveelheid zuurstof (O2), koolstofdioxide (CO2) en de zuurtegraad in het bloed geven informatie over het functioneren van de longen. Aan dehand van deze analyse kunnen we bepalen of zuurstof goed wordt opgenomen in het bloed en koolstofdioxide wordt verwijderd uit het bloed. 

  • Microscopisch onderzoek kan inzicht geven in het functioneren, de bouw, de celsamenstelling van een weefselbiopt.

  • Losse cellen uit lichaamsvloeistoffen (zoals bloed, urine en slijm) of van uitstrijkjes (neusslijmvlies, baarmoeder) kunnen onder de microscoop onderzocht worden.

  • Bepaalde specifieke onderzoeken worden alleen door gespecialiseerde laboratoria uitgevoerd. In het laboratorium is het mogelijk om bloed en biopten dusdanig te prepareren en te verpakken dat het in goede staat aankomt bij het externe lab aankomt voor nader onderzoek.

Het "in huis" laboratorium is uitgerust met apparatuur om bloed, synoviaal vocht, buikvocht, urine, huidmonsters, sperma en mest direct te onderzoeken. Het grootste voordeel is dat de meeste labuitslagen à la minute of in ieder geval dezelfde dag al bekend zijn. Indien het nodig is, kan het bloed zo voorbereid worden dat het naar een gespecialiseerd Nederlands of buitenlands laboratorium kan worden opgestuurd per nachtkoerier voor verder onderzoek.

Terug naar Paard