Voor het immuunsysteem (de afweer tegen virussen, bacterien en parasieten) is het essentieel dat een veulen in de eerste uren na het veulenen voldoende en goede kwaliteit biest binnen krijgt. De hoeveelheid antistoffen (immunoglobuline G) kan vanaf 12-18 uur na het veulenen getest worden door middel van een IgG densimeter. Men streeft naar >800mg/dL IgG voor een gezond veulen, bij <400mg/dL IgG is het advies om het veulen preventief extra antistoffen toe te dienen. Zowel de bloedafname als het toedienen van de extra antistoffen via infuus kan in de stal thuis plaatsvinden.
Een veulen krijgt geen afweerstoffen mee door de placenta. Aangezien het meerdere maanden duurt voordat het eigen afweersysteem goed ontwikkeld is, is het veulen tijdens de vroegste fase van zijn leven grotendeels afhankelijk van de afweerstoffen die hij binnenkrijgt via de biest. De darm van het veulen is gedurende de eerste 12-24 levensuren in staat om deze afweerstoffen op te nemen, waarna de darm zich "sluit".
Heeft een veulen te weinig afweerstoffen gekregen dan is er sprake van "failure of passive transfer". Dit betekent dat het veulen tijdens de eerste maanden een verhoogd risico heeft of bloedvergiftiging, infecties in gewrichten, diarree en luchtweginfecties. Het is daarom belangrijk dat een veulen met een te laag gehalte aan afweerstoffen deze stoffen krijgt aangevuld door een infuus met hyperimmuunserum (plasma infuus met extra antilichamen).
Er zijn een aantal omstandigheden waaronder er een vergoot risico bestaat dat het veulen te weinig biest van goede kwaliteit binnenkrijgt. Hierbij kan de oorzaak liggen bij de merrie en bij het veulen. Je kunt dan denken aan:
Factoren van de merrie:
• |
Onvoldoende melk / te vroege geboorte |
• |
Biest verloren voor de bevalling |
• |
Niet geënt |
• |
Ziek |
• |
Een eerste veulen |
• |
Laat melk niet schieten / veulen niet toe |
Factoren van het veulen:
• |
Slap, staat laat |
• |
Standsafwijkingen |
• |
Verminderde zuigreflex |
• |
Uitgeput |
• |
Ziek |